De controlegroep in psychologisch experiment
De controlegroep bestaat uit deelnemers die de experimentele behandeling niet ontvangen. Bij het uitvoeren van een experiment worden deze mensen willekeurig geselecteerd om in deze groep te zijn. Ze lijken ook sterk op de deelnemers die deel uitmaken van de experimentele groep of de personen die de behandeling ontvangen.
Hoewel ze de behandeling niet ontvangen, spelen ze wel een vitale rol in het onderzoeksproces. Experimenten vergelijken de experimentele groep met de controlegroep om te bepalen of de behandeling effect had. Door te dienen als een vergelijkingsgroep, kunnen onderzoekers de onafhankelijke variabele isoleren en kijken naar de impact die deze had.
Waarom is het belangrijk om een controlegroep te hebben??
Hoewel de controlegroep geen behandeling krijgt, speelt deze wel een cruciale rol in het experimentele proces. Deze groep dient als een maatstaf, waardoor onderzoekers de experimentele groep met de controlegroep kunnen vergelijken om te zien wat voor soort impactveranderingen op de geproduceerde onafhankelijke variabele.
Omdat deelnemers willekeurig zijn toegewezen aan de controlegroep of de experimentele groep, kan worden aangenomen dat de groepen vergelijkbaar zijn. Alle verschillen tussen de twee groepen zijn daarom het resultaat van de manipulaties van de onafhankelijke variabele. De onderzoekers voeren exact dezelfde procedures uit met beide groepen, met uitzondering van de manipulatie van de onafhankelijke variabele in de experimentele groep.
Een voorbeeld van een controlegroep
Stel je voor dat een onderzoeker geïnteresseerd is in het bepalen hoe afleidingen tijdens een onderzoek de testresultaten beïnvloeden. De onderzoeker kan beginnen met het operationeel definiëren van wat zij bedoelt met afleiding en het vormen van een hypothese. In dit geval kan hij afleidingen definiëren als veranderingen in kamertemperatuur en geluidsniveaus. Zijn hypothese zou kunnen zijn dat studenten in een iets warmere en luidruchtiger kamer slechter presteren dan studenten in een ruimte die normaal zijn qua temperatuur en geluid.
Om zijn hypothese te testen, selecteert de onderzoeker een pool van deelnemers die allemaal dezelfde college wiskundelessen volgen. Alle studenten hebben in de loop van het semester dezelfde instructies en middelen gekregen. Vervolgens wijst hij willekeurig deelnemers toe aan de controlegroep of de experimentele groep.
Studenten in de controlegroep nemen een wiskundevrij examen in hun normale klas. De kamer is stil voor de duur van de test en de kamertemperatuur is ingesteld als een comfortabele 70 graden Fahrenheit.
In de experimentele groep nemen studenten exact dezelfde test in exact hetzelfde klaslokaal, maar deze keer worden de onafhankelijke variabelen gemanipuleerd door de onderzoeker. Een reeks luide, bonzende geluiden worden geproduceerd in de naastgelegen klas, waardoor de indruk ontstaat dat er een soort van constructiewerk plaatsvindt naast de deur. Tegelijkertijd wordt de thermostaat getrapt tot een zwoele 80 graden Fahrenheit.
Zoals u kunt zien, zijn de procedures en materialen die worden gebruikt in zowel de controle- als de experimentele groep hetzelfde. De onderzoeker heeft dezelfde kamer, dezelfde testadministratieprocedures en dezelfde test in beide groepen gebruikt. Het enige dat verschilt, is de hoeveelheid afleiding veroorzaakt door geluidsniveaus en kamertemperatuur in de experimentele groep.
Nadat het experiment is voltooid, kan de onderzoeker de testresultaten bekijken en vergelijkingen maken tussen de controlegroep en de experimentele groep. Wat hij ontdekt is dat de testscores op het wiskunde-examen significant lager waren in de experimentele groep dan in de controlegroep. De resultaten ondersteunen zijn hypothese dat afleidingen zoals overmatige ruis en temperatuur van invloed kunnen zijn op testscores.