De geschiedenis van een narcistische persoonlijkheidsstoornis
Hoewel de huidige DSM-5 persoonlijkheidsstoornissen niet langer scheidt langs een afzonderlijke 'as', wordt narcistische persoonlijkheidsstoornis (NPD) nog steeds erkend als een belangrijke aandoening. Het wordt gekenmerkt door symptomen die betrekking hebben op grootsheid, een overdreven gevoel van eigendunk en een gebrek aan empathie voor anderen.
Net als andere soorten persoonlijkheidsstoornissen, omvat narcistische persoonlijkheidsstoornis een gedragspatroon en gedachten op langere termijn die problemen veroorzaken in meerdere levensgebieden, waaronder werk, familie en vriendschappen..
Geschat wordt dat een procent van de volwassenen in de VS NPD heeft, hoewel veel romantische partners, ouders, kinderen, familieleden, collega's en vrienden ook direct door deze stoornis worden getroffen..
De oorsprong van een narcistische persoonlijkheidsstoornis blootleggen
Terwijl het concept van narcisme duizenden jaren teruggaat, werd de narcistische persoonlijkheidsstoornis pas de laatste 50 jaar een erkende ziekte. Om beter te begrijpen hoe psychologen en onderzoekers NPD beschouwen, is het essentieel om nader te bekijken hoe deze persoonlijkheidsstoornis tot stand kwam.
Freud en psychoanalytische kijk op narcisme
Narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft zijn vroegste wortels in de oude Griekse mythologie. Volgens de mythe was Narcissus een knappe en trotse jongeman. Toen hij voor de eerste keer zijn spiegelbeeld op het water zag, raakte hij zo gecharmeerd dat hij niet kon stoppen met naar zijn eigen beeld te kijken. Hij bleef aan de rand van het water tot hij uiteindelijk de dood vond.
Het concept van overmatige zelfverheerlijking is ook door verschillende filosofen en denkers in de geschiedenis verkend. In het verleden stond het idee bekend als hybris, een toestand van extreme arrogantie en hooghartigheid die vaak inhoudt dat je geen contact hebt met de realiteit. Het duurde tot voor kort dat het begrip narcisme als een stoornis een onderwerp van wetenschappelijke interesse werd op het gebied van de psychologie.
Tijdens het begin van de twintigste eeuw begon het onderwerp narcisme belangstelling te krijgen voor de groeiende school van denken die bekend staat als psychoanalyse. De Oostenrijkse psychoanalyticus Otto Rank publiceerde een van de vroegste beschrijvingen van narcisme in 1911, waarin hij het verbond met zelfverheerlijking en ijdelheid.
In 1914 publiceerde de beroemde Sigmund Freud een paper getiteld, Over narcisme: een inleiding. Freud stelde een nogal ingewikkelde reeks ideeën voor waarin hij suggereerde dat narcisme verbonden is met of iemands libido (energie die achter de overlevingsinstincten van elke persoon ligt) naar binnen gericht is naar het eigen zelf, of naar buiten naar anderen. Hij voelde dat baby's alle libido naar binnen richtten, een staat die hij het primaire narcisme noemde.
In het model van Freud was er een vaste hoeveelheid van deze energie, en in de mate dat dit libido naar buiten gericht was in de richting van gehechtheid aan anderen, zou het de hoeveelheid die beschikbaar is voor jezelf verminderen. Door deze liefde "weg te geven", stelde Freud voor dat mensen een verminderd primair narcisme ervoeren, en om dit vermogen aan te vullen geloofde hij dat het ontvangen van liefde en genegenheid in de wereld van essentieel belang was om een gevoel van tevredenheid te behouden..
Bovendien ontwikkelt zich in Freuds persoonlijkheidstheorie iemands zelfbesef als een kind interactie heeft met de buitenwereld en sociale normen en culturele verwachtingen begint te leren die leiden tot de ontwikkeling van een ego-ideaal, of een perfect beeld van zichzelf dat het ego streeft ernaar om te bereiken.
Een ander belangrijk onderdeel van Freuds theorie is het idee dat deze liefde voor zichzelf kan worden overgedragen op een andere persoon of een ander object. Door liefde weg te geven, stelde Freud voor dat mensen een verminderd primair narcisme ervoeren, waardoor ze minder in staat waren om zichzelf te voeden, te beschermen en te verdedigen. Om dit vermogen aan te vullen, geloofde hij dat het ontvangen van liefde en genegenheid essentieel was.
De erkenning van narcisme als een stoornis
In de jaren vijftig en zestig hebben psychoanalytici Otto Kernberg en Heinz Kohut bijgedragen tot meer belangstelling voor narcisme. In 1967 beschreef Kernberg 'narcistische persoonlijkheidsstructuur'. Hij ontwikkelde een theorie van narcisme die drie hoofdtypen suggereerde: normaal volwassen narcisme, normaal infantiel narcisme, en pathologisch narcisme dat van verschillende typen kan zijn.
In 1968 kwam Kohut tot een ander begrip van de 'narcistische persoonlijkheidsstoornis' en nam vervolgens enkele van Freuds eerdere ideeën over narcisme over en ging dieper in. Narcisme speelde een belangrijke rol in de theorie van Kohut over zelfpsychologie, die suggereerde dat narcisme een normaal en essentieel aspect van ontwikkeling was en dat problemen met vroege 'zelf-objectieve' relaties kunnen leiden tot uitdagingen om later een adequaat gevoel van eigenwaarde te behouden. in het leven, bijdragend aan narcistische stoornissen.
In 1980 werd de narcistische persoonlijkheidsstoornis officieel erkend in de derde editie van het diagnostisch en statistisch handboek voor psychische stoornissen en werden criteria vastgesteld voor de diagnose. Er was enige discussie over hoe om te gaan met persoonlijkheidsstoornissen in de recente DSM-5, maar narcistische en andere persoonlijkheidsstoornissen blijven relatief onveranderd in hun diagnostische criteria uit de vorige editie.