The Schachter-Singer Two-Factor Theory of Emotion
Wat maakt precies een emotie uit? Volgens één belangrijke theorie van emotie zijn er twee belangrijke componenten: fysieke opwinding en een cognitief label. Met andere woorden, de ervaring van emotie houdt in dat eerst een soort fysiologische reactie wordt verkregen die de geest dan identificeert.
Cognitieve theorieën over emoties begonnen op te komen in de jaren zestig, als onderdeel van wat vaak wordt aangeduid als de 'cognitieve revolutie' in de psychologie. Een van de eerste cognitieve theorieën over emoties was een die werd voorgesteld door Stanley Schachter en Jerome Singer, bekend als detwee-factorentheorie van emotie.
Illustratie door Cindy Chung, VerywellWat is de tweeledige theorie??
Net als de James-Lange-theorie van emotie, en in tegenstelling tot de Cannon-Bard-theorie van emoties, voelden Schachter en Singer dat fysieke opwinding een primaire factor was in emoties. Ze stelden echter dat deze opwinding hetzelfde was voor een breed scala aan emoties, dus lichamelijke opwinding alleen kon niet verantwoordelijk zijn voor emotionele reacties.
De tweefactortheorie van emotie concentreert zich op de interactie tussen fysieke opwinding en hoe we die opwinding cognitief labellen. Met andere woorden, alleen het gevoel van opwinding is niet genoeg; we moeten ook de opwinding identificeren om de emotie te voelen.
Stel je voor dat je alleen bent op een donkere parkeerplaats die naar je auto loopt. Een vreemde man komt plotseling tevoorschijn uit een nabijgelegen rij bomen en nadert snel. De volgorde die volgt, volgens de twee-factortheorie, zou ongeveer hetzelfde zijn:
- Ik zie een vreemde man naar me toe lopen.
- Mijn hart snelt en ik beef.
- Mijn snelle hartslag en trillen worden veroorzaakt door angst.
- Ik ben bang!
Het proces begint met de stimulus (de vreemde man), die wordt gevolgd door de fysieke opwinding (snelle hartslag en trillen). Hieraan toegevoegd is het cognitieve label (associatie van de fysieke reacties met angst), dat onmiddellijk wordt gevolgd door de bewuste ervaring van de emotie (angst)..
De directe omgeving speelt een belangrijke rol bij het identificeren en labelen van fysieke reacties. In het bovenstaande voorbeeld draagt de donkere, eenzame omgeving en de plotselinge aanwezigheid van een onheilspellende vreemdeling bij aan de identificatie van de emotie als angst. Wat zou er gebeuren als je op een zonnige dag naar je auto zou lopen en een oudere vrouw je begon te naderen? In plaats van angst te voelen, zou je je fysieke reactie kunnen interpreteren als iets als nieuwsgierigheid of bezorgdheid als de vrouw hulp nodig leek te hebben.
Schachter en Singer's Experiment
In een experiment uit 1962 zetten Schachter en Singer hun theorie op de proef. Een groep van 184 mannelijke deelnemers werd geïnjecteerd met epinefrine, een hormoon dat opwinding opwekt, waaronder een toegenomen hartslag, trillen en snelle ademhaling. Alle deelnemers kregen te horen dat ze werden geïnjecteerd met een nieuw medicijn om hun gezichtsvermogen te testen. Echter, een groep deelnemers werd geïnformeerd over de mogelijke bijwerkingen die de injectie zou kunnen veroorzaken, terwijl de andere groep deelnemers dat niet was.
Deelnemers werden vervolgens in een kamer geplaatst met een andere deelnemer die feitelijk een lidstaat was in het experiment. De bondgenoot handelde op twee manieren: euforisch of boos. Deelnemers die niet waren geïnformeerd over de effecten van de injectie, waren eerder geneigd om gelukkiger of bozer te zijn dan degenen die op de hoogte waren gebracht. Degenen die in een kamer waren met de euforische confederatie hadden meer kans om de bijwerkingen van het medicijn als geluk te interpreteren, terwijl degenen die werden blootgesteld aan de boosaardige bondgenoot eerder geneigd waren hun gevoelens als woede te interpreteren.
Schacter en Singer hadden de hypothese dat als mensen een emotie zouden ervaren waarvoor ze geen verklaring hadden, ze dan deze gevoelens zouden labelen op basis van hun gevoelens op dit moment. De resultaten van het experiment suggereerden dat deelnemers die geen verklaring voor hun gevoelens hadden, meer kans hadden om vatbaar te zijn voor de emotionele invloeden van de bondgenoot..
Kritiek op tweenfactortheorie
Hoewel het onderzoek van Schachter en Singer veel verder onderzoek heeft voortgebracht, is hun theorie ook onderhevig geweest aan kritiek. Andere onderzoekers hebben de bevindingen van het oorspronkelijke onderzoek slechts gedeeltelijk gesteund en soms tegenstrijdige resultaten getoond.
In replicaties door Marshall en Zimbardo, ontdekten de onderzoekers dat deelnemers niet meer geneigd waren om euforisch te handelen wanneer ze werden blootgesteld aan een euforisch landgenoot dan wanneer ze werden blootgesteld aan een neutrale bondgenoot. In een ander onderzoek door Maslach werd hypnotische suggestie gebruikt om opwinding te veroorzaken in plaats van epinefrine te injecteren. De resultaten suggereerden dat onverklaarde fysieke opwinding vaker negatieve emoties genereerde, ongeacht het soort geconfedereerde aandoening waaraan ze werden blootgesteld..
Andere kritiek op de twee-factortheorie:
- Soms worden emoties ervaren voor we denken aan hen.
- Andere onderzoekers hebben James-Lange's eerste suggestie ondersteund dat er daadwerkelijke fysiologische verschillen zijn tussen emoties.